Vertegenwoordigers van minderheidsgroepen piekeren zich suf over de juiste woorden voor migratie en handicap. Alsof het gaat om taboes of ongeneeslijke ziektes. Hun omzichtigheid schrikt niet alleen mediamakers, maar ook de doelgroep af.

Steeds meer eufemismen dringen zich op. Het woord ‘allochtoon‘ of ‘migrant’ mag niet meer, ‘nieuwe Vlaming’ of ‘biculturele burger’ dan weer wel. Volgens Handiwatch, een organisatie die de beeldvorming rond handicap analyseert, mag u niet meer over mindervaliden spreken, dan wel over ‘personen met een handicap‘. Hoe kan de journalist nog bijblijven? Sterker nog, waarom zou hij überhaupt over handicap of migratie schrijven als hij elk woord moet wikken en wegen?

Verstrikt in taal

Hoe kan de journalist belang hechten aan taaltips, als zelfs de bedenkers erin verstrikt raken? Voor termen als ‘allochtoon’ en ‘gehandicapt’ blijken synoniemen ver te zoeken. Stel, u maakt een reportage over blinden. Dan moet u volgens Handiwatch spreken over blinde mensen of mensen met een visuele handicap. ‘Personen met een handicap’, ‘etnische minderheden’, het bekt gewoon niet vlot. En waar gaat het heen? Binnenkort mag u ook al niet meer spreken over een prostituee, dan wel over ‘een gevallen vrouw die zich al liggend staande houdt’. Het lijkt wel een spelletje ‘zeg ‘es euh’. Omschrijvingen klinken dan wel mooi, maar evengoed belachelijk omfloerst en bij gevolg ook discriminerend.

“Handicap vormt een verrijking voor de samenleving”, vertelt Handiwatch. “Je ervaart de wereld ‘anders’ en ontwikkelt daardoor nuttige inzichten.” Waarom dan niet de oudere en betere term andersvalide? Volgens de organisatie omdat “mensen met een handicap ‘niet anders‘ zijn”. Hoe kan dat nu, de wereld ‘anders ervaren’ maar ‘niet anders zijn’? Komt ervaring niet automatisch voort uit het zijnswezen? Kortom, de organisatie spreekt zichzelf tegen. En waarvoor? Maakt diversiteit de mens dan niet boeiend? Willen organisaties een positieve beeldvorming, moeten ze bij zichzelf beginnen.

Gewone man, gewone woorden

Aanvaarding gaat gepaard met humor en openheid. Scheldwoorden als ‘blinde mol’ en ‘makak’ kunnen in een komedie zelfs de allochtoon of de gehandicapte aan het lachen brengen. Het is immers grappig bedoeld. De intellectueel, daarentegen, die wel de juiste woorden kiest, kan zich des te meer kwetsend uitlaten. Als hij stamceltherapie aanmoedigt om een soort übermensch te creëren, zonder handicap, zonder bijzondere eigenschappen, mag hij dat nog zo mooi verwoorden als hij wil, hij is en blijft respectloos. Eufemismen helpen om pijnlijke situaties te verzachten. Maar als het niet om pijnlijke situaties gaat, - iedereen heeft immers gebreken - zijn eufemismen overbodig.

Al te vaak hebben mensen aandacht voor verschillen i.p.v. gelijkenissen. Praat een blinde over ‘een tentoonstelling bezichtigen’, fronst de ziende zijn wenkbrauwen. Hoezo, bezichtigen? Dat kan toch niet! Een audiogids en enkele vragen over handicap lijken de kwestie op te helderen, maar vanwaar die invalshoek? Willen mediamakers minderheidsgroepen in beeld brengen, waarom dan niet meer aandacht voor de mens achter de minderheid? Geen slachtoffer of superheld, maar gewoon een mens met een verhaal.

© 2011 - StampMedia - Ellen Kil


Dit opiniestuk werd gepubliceerd door MO* - online op 08/07/2011