“Voor mij is het belangrijk dat er in de media ruimte blijft voor de schrijnende verhalen van de jeugdhulp”, schrijft Eveline Meylemans (22) één jaar na Jordy. “Want vandaag de dag lijkt het alsof beleidsactoren ze soms willen wegmoffelen.”
Jordy had één van mijn jongere instellingsbroers kunnen zijn die net niet binnen de lijntjes paste. Die net niet genoeg geluk had om ergens bij te horen. Die net niet genoeg ‘ready for life’ was en daar helemaal alleen onder een stukje plastiek door het leven werd ingehaald.
Een jaar geleden sloot ik met deze woorden een emotionele blogpost af. Emotioneel én persoonlijk: het was voor mij de eerste keer dat ik zo open en aan iedereen die het maar wou weten (internet, tja), vertelde over mijn jeugd in de hulpverlening.
We zijn nu een jaar verder. “Ik hoop dat de tragische dood van Jordy meer teweegbrengt dan twee weken media-aandacht”, schreef ik in datzelfde stuk. Scherp geformuleerd? Eerder realistisch: nog geen maand na de dood van Jordy zaten we met de Vlaamse Jeugdraad rond de tafel met jongeren uit de hulpverlening. We vroegen hen in een focusgesprek wat hulpverlening voor hen betekent. Wachtlijsten, taboe, onduidelijkheid en discontinuïteit: dat vatte de inhoud van die gesprekken goed samen.
In de cel
Tot op vandaag verschijnen er regelmatig stukken in de media over de jeugdhulp. Niet altijd rooskleurig, soms schrijnend rauw en hard. Eerlijk? Ik heb het er soms moeilijk mee. Niet met de stukken op zich, maar met hoe mensen er soms op reageren.
Toen twee jaar geleden veel media-aandacht ging naar het feit dat er soms jongeren in een cel moeten overnachten, was ik kwaad en gefrustreerd. Ik klikte elk artikel erover razendsnel weg. “Halleluja, de wereld wordt wakker” was het enige dat ik er, met een sterk cynische ondertoon, van kon vinden.
Die periode moest ik steeds denken aan de toen 15-jarige Kjenta*, die me een aantal jaar geleden in de gang van onze voorziening toevertrouwde dat ze “vroeger in de cel had moeten slapen”. Ze deed dat in tranen: ze begreep immers niet waarom dat was gebeurd, maar voelde zich er schuldig over. Ze voelde zich crimineel. Sinds haar dertiende liep ze af en toe weg van huis – weg van haar moeder maar vooral weg van de slagen die ze van haar moeder kreeg. Ineens was de situatie te ‘verontrustend’ geworden (zoals ze dat nu zo mooi zeggen), dus de wegloper moest weg van huis en wel onmiddellijk. Het enige beschikbare bed dat onmiddellijk vrij was, stond in een cel. Kjenta* was er zeker van dat ze gestraft werd.
In de leefgroep waar ik het jaar daarvoor woonde, leeftijd 12 tot 15, was er Brent*. Ook hij sliep ooit een nacht in de cel. Als het ter sprake kwam in de groep, deed hij er onverschillig en stoer over. Ik vroeg me vaak af waarom hij ooit in de cel moest. Het enige antwoord op die vraag moest volgens mijn kinderlogica zijn dat hij een misdrijf had gepleegd, al kon ik me dat moeilijk inbeelden. Brent* was stoer en kon een grote mond hebben. Maar even goed kon hij, tenminste als hij dacht dat niemand in de buurt was, gedichten schrijven. Een verdoken softie. Het rijmend schouderklopje dat hij ooit onder mijn kamerdeur schoof, bewaar ik nog steeds in een doos onder mijn bed.
Echt nieuws?
Boos was ik dus. Op al die berichten die deden alsof het écht nieuws was, dat jongeren soms in de cel slapen. Alsof we een lang verborgen en behoorlijk zeldzaam maatschappelijk probleem hadden ontdekt. Laat me niet lachen. In mijn ogen belichtte de media eindelijk een realiteit die niet zeldzaam genoeg was, een realiteit die iedereen die een beetje met jeugdzorg bezig is, had moeten kennen.
Voor mij is het belangrijk dat er in de media ruimte blijft voor de schrijnende verhalen van de jeugdhulp. Vandaag de dag lijkt het alsof beleidsactoren ze soms willen wegmoffelen. ‘Hup, wat censureren en verstoppen onder drie tweetjes over wat wel wél verwezenlijken, et c’est fini.’ Neen, zo werkt het niet.
Als we met z’n allen menen wat we zeggen – dat de hulpverlening voor jongeren beter moet, eerder gisteren dan vandaag – dan moet er ruimte zijn voor schrijnende verhalen. Er moet ruimte zijn voor de dagelijkse pijnpunten, hoezeer ze ook op de tenen van het beleid of van professionals of van wie dan ook trappen: we zijn het aan de jongeren verplicht. We zijn het verplicht aan alle Jordy’s en alle Kjenta’s en alle Brents: zij hebben recht op erkenning. Ze hebben recht om te weten dat sommige zaken die hen overkomen zijn, niet rechtvaardig waren.
Positieve verhalen
Daarnaast moet er ruimte zijn voor meer positieve jeugdhulpverhalen. Want uiteraard: de jeugdhulpverlening is geen boek met louter schrijnende hoofdstukken. De jeugdhulp helpt ook enorm veel jongeren vooruit. Ze kan voor hen een kantelmoment betekenen. Ze kan het verschil maken voor jongeren op de dool en hen weer, stevig in hun schoenen, op het juiste pad helpen. Dat gebeurt zeker, en meer dan eens.
Maar we kunnen onze ogen niet langer sluiten voor de jongeren die door de mazen van het hulpverleningsnet blijven vallen. Daar ligt de verantwoordelijkheid van het beleid: niet alleen om die gaten in het net te dichten, maar om er in de eerste plaats ook voor te zorgen dat het net op jongerenmaat ontworpen is.
Er zijn vele jongeren voor wie de hulpverlening een succesverhaal is of was. Er zijn er ook voor wie de huidige hulpverlening niet werkt. In de hulpverlening moet je immers nog al te vaak geluk hebben – geluk dat jouw vraag te vertalen valt in het gemoduleerde aanbod, dat je niet te lang moet wachten, dat het klikt met je begeleiders... Maar om tot een succesvolle (jeugd)hulpverlening te komen, een die wérkt voor alle jongeren, hebben we nood aan meer dan alleen maar geluk. We hebben nood aan recht. Nood aan een beleid dat met de realiteit van de praktijk aan de slag durft gaan. Een beleid dat in de eerste plaats blijvend en oprecht luistert naar alle betrokken actoren: hulpverleners, onderzoekers, ouders én jongeren.
Dat dit laatste mogelijk is, heb ik samen met andere jongerenadviseurs bij de Vlaamse Jeugdraad recentelijk meermaals mogen ervaren. Toen we in juli met ons advies gingen lobbyen bij minister Vandeurzen (CD&V), waren hij en zijn kabinet even goed voorbereid als wijzelf.
Op ons evenement Kopklanken in maart tekenden naast jongeren en hulpverleners ook talrijke politici en beleidsmakers present. We zien en ervaren dat er vanuit het beleid moeite gedaan wordt: via gesprekken, studiedagen, beginnende reorganisatie en het vrijmaken van meer middelen. Daar zijn we als vertegenwoordigers en belangenbehartigers van kinderen en jongeren ongelooflijk blij mee.
Nood aan actie
We kunnen dus wel zeggen dat de dood van Jordy ook op beleidsvlak meer teweeggebracht heeft dan een paar weken media-aandacht. Maar let op: starten op de goede weg wil niet zeggen dat je automatisch ook gezond en wel aan de juiste finishlijn eindigt. Blijvende opvolging en monitoring van de genomen maatregelen, in samenwerking met de praktijk, is nodig. Veel blijven nadenken dus. Maar vooral veel blijven doén.
Een beleid dat structureel inzet op het maximaal realiseren van de rechten van alle jongeren, en resoluut weigert hun leven te laten afhangen van geluk. Dat is waar blijvend aan moet gewerkt worden. En beleidsmakers, spring een gat in de lucht en maak uw borst maar nat: de Vlaamse Jeugdraad is hierin graag uw partner in crime.
Ontdek hier het volledige traject dat de Vlaamse Jeugdraad aflegde rond psychisch welzijn bij jongeren.
*fictieve namen
Dit artikel werd gepubliceerd door Vlaamse Jeugdraad op 12/09/2017
Dit artikel werd gepubliceerd door Mirari op 15/09/2017