Tijdens de afgelopen Olympische Spelen toonden in totaal 11 551 topsporters hun kunnen in Rio De Janeiro. Daarvan kwamen er 108 uit België. Na jaren van training, teleurstellingen en overwinningen waren de Spelen voor veel van hen het moment van de waarheid. En voor enkelen betekende de historische competitie het einde van hun topsportcarrière. Stoppen op je hoogtepunt: het is niet iedereen gegeven. Het leven van een topsporter is hard en onzeker. En zeker in Vlaanderen. Het jonge talent dat Vlaanderen jaarlijks verliest, is aanzienlijk groot.
Zes medailles op de Olympische Spelen, zes sporten waarin België zich op internationaal niveau laat gelden. En wie had gedacht dat hockey, zwemmen, atletiek, judo en baanwielrennen daar tussen zouden zitten? Met alle ogen doorgaans gericht op het voetbal en het wielrennen, wordt talent uit andere sporten vaak over het hoofd gezien. Voor hen is de weg naar de top extra zwaar. Veel jonge topsporters zien zich genoodzaakt hun carrière vroegtijdig te beëindigen of hun sport te combineren met studies. Hoewel middelbare en hogere scholen zich steeds flexibeler opstellen, blijft de combinatie sport en studies fysiek en mentaal erg belastend. Er bestaan elitaire sport- en studieprogramma’s, Topsportscholen en financiële ondersteuning, maar toch slagen slechts enkelingen erin door te stromen naar de top in hun discipline met een (hoger) diploma op zak. De drop-out rate uit topsport ligt aanzienlijk hoog en de doorstroming van junior naar senior atleet blijft beperkt in Vlaanderen.
Cedric Nolf: “Heel veel beloftevolle topsporters geven hun sport op vanaf dat ze achttien worden. Het Vlaamse topsportklimaat dwingt dat af.”
Elite atleten
Onze olympische medaillewinnaars op de Olympiade in Rio lijken de uitzondering op de regel. Zij weten hun sport wel succesvol met studies te combineren. Nafi Thiam studeert bijvoorbeeld geografie aan de universiteit van Luik, Pieter Timmers combineerde zijn sport met een masteropleiding aan de technische universiteit van Eindhoven en ook het merendeel van de Red Lions studeert nog. Geen van hen zit echter op de Topsportschool, die in 1998 opgericht werd. Alleen Dirk Van Tichelt volgde er les.
De school heeft als doel beloftevolle jonge sporters te begeleiden tijdens hun prille (internationale) sportcarrière en hen tegelijk te ondersteunen bij het behalen van een secundair diploma. Een carrière in de topsport is per slot van rekening geen levenslange loopbaan en weinig topsporters kunnen zich ermee onderhouden. Het gebrek aan financiële zekerheid en stabiliteit zorgt ervoor dat veel jonge topsporters voor een duale carrière kiezen door sport met studies te combineren. Maar niet iedereen kan op beide vlakken succesvol zijn.
Binnen de Europese Commissie werden er begin jaren negentig al elitaire sport- en studieprogramma’s uitgewerkt, die door leden van de Topsportschool en verschillende sportfederaties op punt werden gezet zodat jonge topsporters zoveel mogelijk voordeel kunnen halen uit de combinatie sport en studies. In Vlaanderen bestaan er zes Topsportscholen, gelegen in Antwerpen, Brugge, Gent, Hasselt, Leuven en Vilvoorde. Het aangepaste studieprogramma maakt het mogelijk te studeren, te trainen en aan (internationale) competities deel te nemen.
Een harde leerschool
Om aan de Topsportschool toegelaten te worden, moeten jongeren aan bepaalde sportieve criteria voldoen. In de atletiek wordt er bijvoorbeeld verwacht dat kandidaten bepaalde limieten halen. Om aan de school te blijven studeren, moeten sporters zich ook blijven verbeteren: wanneer ze niet meer aan bepaalde voorwaarden voldoen, moeten ze de school verlaten. Kristel Taelman begeleidt jonge sporters aan de Topsportschool vanaf het vijfde middelbaar. Ze helpt hen sport met studies of werk te combineren en begeleidt topsporters die gestopt zijn.
Taelman: “Aangezien het om jonge sporters gaat, wordt er niet alleen gekeken naar hun sportieve prestaties, maar wordt er bijvoorbeeld ook rekening gehouden met hun persoonlijkheid en hun attitude voordat ze toegelaten worden aan de Topsportschool. Die aspecten worden uitvoerig besproken bij Sport Vlaanderen, het BOIC, de Vlaamse Sportfederatie en de betrokken sportfederatie. En dat gebeurt jaarlijks. Op basis daarvan wordt niet alleen beslist of jongeren aan de Topsportschool les kunnen volgen, maar ook of ze er kunnen blijven. Het is erg belangrijk dat er hen niets wordt voorgelogen: ze werken erg hard en hebben veel over voor hun sport, maar dat mag hen niet tegenhouden om zich ook op andere vlakken te ontwikkelen.”
Wanneer jonge sporters de Topsportschool moeten verlaten, wil dat nog niet zeggen dat hun topsportcarrière daarom voorbij is.
“Er wordt rekening gehouden met de doorstroommogelijkheden binnen het onderwijs. Topsporters aan de Topsportschool hebben op elk moment de mogelijkheid om over te stappen naar het reguliere onderwijs. En dat wil niet noodzakelijk zeggen dat ze daarom hun sport moeten opgeven. Zo hadden we bijvoorbeeld een judoka die niet langer les kon volgen aan de Topsportschool, maar die wel opgenomen werd in andere selecties van de Vlaamse judofederatie en gewoon school liep in het reguliere onderwijs. Veel (hogere) onderwijsinstellingen hebben hier ook een positieve evolutie in ondergaan: de flexibiliteit van het systeem wordt door topsporters optimaal benut.”
Om tijd te besparen, sporters zo optimaal mogelijk te begeleiden en hen de nodige infrastructuur en het essentiële materiaal te verschaffen, zitten de jongeren er ook op internaat. Gymnasten maken bijvoorbeeld weinig kans de top van hun discipline te bereiken als ze niet over de juiste infrastructuur beschikken of niet genoeg kunnen trainen. Sporten die grote motorische vaardigheden vereisen, moeten namelijk zo vroeg mogelijk opgevat worden en vergen intensieve training. Wintersporten vereisen dan weer veel stages in het buitenland. Maar weg zijn van huis is niet altijd evident op jonge leeftijd.
“Jongeren die heimwee hebben, niet goed functioneren in de streng gestructureerde omgeving van de Topsportschool in combinatie met internaat of geen klik hebben met de trainer… Dat komt voor en niemand valt in dat geval iets te verwijten. Wanneer jonge topsporters besluiten om te stoppen, met school of met sport, is dat vaak omdat ze het emotioneel moeilijk hebben.”
Drop-out
Uit onderzoek naar de drop-out rate van topsporters in Vlaanderen bleek dat het percentage topsporters dat het hoogste niveau bereikt erg laag ligt. De overgang van junior naar senior, die gezien kan worden als de overgang van ontwikkeling in een sport naar expertise in de sport, valt dan ook grotendeels samen met overgangen op psychologisch, psychosociaal, academisch en financieel vlak.
Op atletisch gebied worden trainingen intensiever, liggen de verwachtingen hoger en worden de competities moeilijker. Daarbij komt dat de junior-senior transitie op psychologisch vlak meestal samenvalt met de overgang van de adolescentie naar jong volwassenheid.
Ook de sociale omgeving van topsporters verandert: ze gaan bijvoorbeeld op kot, komen in een nieuwe academische omgeving of in een nieuwe club terecht en worden geconfronteerd met een grotere concurrentie en andere trainers. Op academisch vlak valt de junior-senior transitie dan ook vaak samen met de overgang van secundair naar hoger onderwijs.
Ook de financiële situatie van de topsporter verandert: op senior niveau liggen de kosten voor het beoefenen van topsport vaak hoger en niet elke topsporter krijgt meteen een professioneel contract aangeboden waarmee de kosten gedekt kunnen worden. Er zijn ook maar weinig sporten in Vlaanderen waar veel geld mee te verdienen valt.
Daarnaast wordt er in de maatschappij erg veel belang gehecht aan een hoger diploma. De druk is vanaf de transitie van junior naar senior dus nog groter. Veel topsporters stagneren op dat moment of beëindigen hun sportcarrière.
Ook Kristel Taelman bevestigt dat het aantal jonge sporters dat vanuit de Topsportschool doorstroomt naar de top in hun disciplines erg beperkt is.
“De Topsportschool en de sportfederaties proberen topsporters daar zoveel mogelijk in te ondersteunen, maar het is belangrijk dat die werking geoptimaliseerd wordt in de toekomst, zodat meer topsporters een hoger niveau bereiken bij de volwassenen.”
Psychologische bijstand
Om topsporters te helpen omgaan met de hoge druk die op hun schouders ligt, wordt er steeds vaker beroep gedaan op sportpsychologen. Ook jongeren worden vaak door hen bijgestaan. De beslissing om met een sportpsycholoog te werken wordt meestal door de sportfederatie of door de club genomen.
In de Topsportschool worden jongeren al vanaf hun inschrijving op psychologisch vlak begeleid. Eva Maenhout is een sportpsychologe met ervaring in het eersteklas voetbal, basketbal en volleybal. Ze begeleidt onder andere de jongeren en profvoetballers bij AA Gent. Daarnaast coacht ze ook enkele individuele sporters, zoals wielrenners, die hun sport op nationaal of internationaal niveau beoefenen.
Maenhout: “Psychologische begeleiding is erg belangrijk voor topsporters en het taboe dat daar vroeger rond bestond, is volledig doorbroken. Topsporters staan onder erg veel druk die hen niet alleen door anderen wordt opgelegd, maar ook door zichzelf. Als ze alleen maar op technisch, tactisch en fysiek vlak blijven trainen en dat mentale aspect negeren, zullen ze niet ver geraken. Dat psychologische speelt een heel grote rol, niet alleen tijdens wedstrijden maar ook in hun dagelijkse leven. Topsporters hebben heel wat mentale vaardigheden nodig om optimaal te kunnen presteren. De grootste uitdaging voor een topsporter is misschien wel omgaan met faalangst.”
Individuele projecten
Toch verklaarde 75% van de topsporters uit het onderzoek van Veerle De Bosscher in 2016 dat ze geen psychologische bijstand, studieadvies, carrièrebegeleiding of nutritionele begeleiding krijgen. Bij deze cijfers gaat het om topsporters die niet aan de Topsportschool aangesloten zijn. Zij moeten veel zelfstandiger omspringen met persoonlijke, academische, financiële en atletische complicaties.
Cedric Nolf is momenteel als trainer actief aan de Topsportschool in Gent, maar heeft er zelf niet gestudeerd. Hij is gespecialiseerd in de meerkamp en werd dit jaar nog Belgisch kampioen in het verspringen. Volgens Nolf zijn de succesverhalen van de Borlées en Nafi Thiam het resultaat van individuele sponsoring en steun.
Nolf: “Als je ervoor kiest je volledig op topsport te concentreren, kan je blijven evolueren en krijg je veel ondersteuning van de federatie. Mijn leeftijdsgenoot Thomas Van Der Plaetsen heeft er bijvoorbeeld voor gekozen om zijn studies heel snel af te ronden om dan volledig voor atletiek te gaan. Toch was hij eerder een familieproject: het is niet zo dat er veel in hem geïnvesteerd werd door de overheid of door de atletiekfederatie. Hij kreeg van thuis uit gewoon een goede ondersteuning. Hetzelfde geldt voor de Borlées en Nafi Thiam. Het Vlaamse topsportsysteem werkt gewoon niet efficiënt: het opsporen van talentvolle sporters, hun coaching en opvolging blijft stroef verlopen. Er kruipt op dat vlak nog teveel amateurisme in de Vlaamse sportwereld.”
Nolf koos ervoor om zijn studies met sport te combineren. Hij behaalde twee masterdiploma’s en is als atleet nog steeds actief aan de Belgische top.
“Daar ben ik heel trots op. Ik haal voldoening uit mijn academische en sportieve carrière. Toch is het ook heel jammer dat ik mijn sport voor een deel heb moeten opgeven. Als ik niet gestudeerd had, stond ik nu misschien even ver als Thomas Van Der Plaetsen. Mijn sportieve carrière had er dan heel anders uit gezien. Maar je blijft altijd nadenken over de toekomst: er zijn heel weinig sporten in België die een goede toekomst garanderen na je sportieve carrière. Je moet jezelf als topsporter indekken om te kunnen overleven. Tia Hellebaut kan na haar olympisch goud bijvoorbeeld niet van haar sport leven en ook Frédérik Deburghgraeve, die Europees, olympisch en wereldkampioen werd op de 100 meter schoolslag, moest een jaar later gewoon gaan werken. Dat is nu eenmaal hoe het in België gaat. Als je jezelf niet indekt, sta je na je sportcarrière aan wal.”
Topsport, het verdriet van Vlaanderen
Naast de (psychologische) moeilijkheden die topsporters ondervinden gedurende hun ontwikkeling op persoonlijk, sportief en academisch gebied, komen ze dus ook hindernissen tegen op financieel en maatschappelijk vlak. Topsporters die fysiek in orde zijn en hun maximaal potentieel nog niet bereikt hebben, vallen daardoor vaak uit de boot. De combinatie sport en studies is zwaar maar noodzakelijk om als topsporter in Vlaanderen te kunnen overleven.
Landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië hebben een groot budget om te investeren in topsport, waardoor ook meer topsporters hun sport professioneel kunnen beoefenen. In Vlaanderen krijgen alleen de beste sporters een professioneel contract aangeboden. De anderen moeten beroep doen op hun club, sportfederaties, hun familie of zichzelf. Op die manier loopt Vlaanderen heel wat sportief talent mis.
© 2016 – StampMedia – Tess Van Linden
Dit artikel werd gepubliceerd door Allesoverjeugd.be op 01/09/2016