(rekto:verso) Zoveel heisa was er onlangs over het weghalen van één Franstalige tekstballon op de brochure van De wereld van de strips in originelen, dat de media vergaten om nog enige kritische blik te werpen op wat er in de tentoonstelling wél hangt. De opzet van Jan Hoet en Danny Vandenbossche, die voor hun curatorschap elk 10.000 euro ontvingen, getuigt van heel wat minder respect voor het medium strip dan het aanzienlijke budget van de Vlaamse Gemeenschap voor deze expositie zou doen vermoeden.
De wereld van de strips in originelen is een dubbeltentoonstelling. Het grootste deel (zo’n 190 platen van 39 Vlaamse auteurs) bevindt zich in de lokettenzaal aan het Vlaamse Parlement, het kleinste deel (een dertigtal werken van zo’n 13 auteurs die oorspronkelijk in het Frans hebben gepubliceerd) in het gebouw van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Terwijl van de meeste Vlaamse auteurs doorgaans vijf werken te zien zijn (bijvoorbeeld vier originele platen en een covertekening), is dat in het Franstalige luik veel beperkter. Zo worden van Peyo slechts twee stroken Smurfen en van Jacobs alleen enkele voorbereidende schetsjes getoond. De selectie van de werken bij eenzelfde auteur wekt nogal eens verbazing. Waarom wordt van Legendre en Linthout bijvoorbeeld alleen hun werk voor kinderen getoond (respectievelijk Biebel en Urbanus), maar niet hun werk voor volwassenen, terwijl Legendre daarmee ooit genomineerd werd voor de Nederlandse Libris- literatuurprijs en Linthout voor de bekende Amerikaanse stripprijzen, de Eisner awards?
Eigen kind, schoon kind
Hoewel de titel De wereld van de strip in originelen een mondiale blik op dit medium lijkt te beloven, openbaart zich in realiteit een eerder beperkte tunnelvisie: gericht op voornamelijk Vlaanderen en een beetje Franstalig België. Op zich valt een dergelijke beperking wel te verantwoorden, maar in hun inleiding bij de brochure willen de curatoren ook de volgende mythe in stand houden: ‘Ondanks de enorme populariteit van de Amerikaanse comics, ligt de echte bakermat van wat wij ‘strip’ noemen in onze regio. Hier ontwikkelde het striptekenen zich tot een zogenaamde ‘negende kunst’.’
Niet dat ik, als docent stripgeschiedenis, het belang van sommige Belgische stripauteurs wil ontkennen, verre van, maar het getuigt van weinig historisch inzicht om de rest van de wereldwijde productie van de laatste anderhalve eeuw op zo’n manier te reduceren. Alsof stripauteurs uit andere striptradities – om er maar enkelen te noemen: Winsor McCay, Art Spiegelman, Alberto Breccia, Hugo Prat, Osamu Tezuka of Yoshiharu Tsuge – geen cruciale bijdrage zouden hebben geleverd aan de artistieke ontwikkeling van het medium. Bovendien mag men niet vergeten dat nogal wat Belgische stripmakers sterk beïnvloed geweest zijn door buitenlandse auteurs, maar dat soort noodzakelijke contextualisering wordt de bezoeker veelal onthouden. Tegelijk mag de invloed van de Belgische stripmakers ook niet overschat worden. Zo spelen ze op de grootste stripmarkt ter wereld, de Japanse, geen rol van betekenis.
Zonder veel visie
Ook qua opstelling hebben de curatoren het zich niet al te moeilijk gemaakt: ze hebben de auteurs min of meer chronologisch volgens hun debuut geordend en elke geselecteerde stripmaker evenveel ruimte toegekend: of het nu om Willy Vandersteen gaat of om Heirhoe. Heirhoe wie? Wel, volgens de brochure is dat het pseudoniem voor de boezemvrienden Rony Heirman en Jan Hoet, een van de curatoren van de tentoonstelling.
Op een korte biografische schets na – per auteur in de brochure – wordt bij de werken geen verhelderende of relevante context aangeboden. Zelfs de basics van een tentoonstelling ontbreken. Informatie over de titel, het jaar van eerste publicatie, soort eerste publicatievorm, herkomst origineel, andere medewerkers… zijn blijkbaar te veel gevraagd. Het is voor de bezoeker ook raden op basis van welke criteria de curatoren hun selectie hebben gemaakt. Noch in de opstelling, noch in de brochure valt enige visie te ontdekken, behalve dat alles om de originele tekening draait. Daarin is De wereld van de strips in originelen zeker niet uniek, want nogal wat striptentoonstellingen zijn gebouwd op originele tekeningen – naar het model van een tentoonstelling met schilderijen. Alleen betreft het in het geval van het stripmedium zelden een volledig of zelfstandig werk: zo’n geïnkte plaat aan de muur is immers slechts een fase in het productieproces van een strip.
Zonder veel verhaal
Wat alzo verdonkermaand wordt, is het verhalende aspect of de bijdrage van de scenarist. Maar wat zou de stripwereld zijn zonder scenarioschrijvers à la René Goscinny, Hector Oesterheld, Alejandro Jodorowsky of Alan Moore? Bij geen enkele plaat op de tentoonstelling hebben de curatoren de naam van de scenarist laten vermelden. Terwijl in de media een selectieve verontwaardigding de kop opstak over vermeende censuur op een tekening van François Schuiten, merkte wel niemand op dat bijvoorbeeld de naam van de scenarist (Benoît Peeters) van die bewuste plaat nergens wordt vermeld: noch in de tentoonstelling, noch in het biografische stukje over Schuiten in de brochure. Nochtans is Benoît Peeters essentieel geweest in de conceptie van de Cités Obscures-reeks, vanaf het prille begin in 1983 tot op heden.
Terwijl het voor vakmensen zonneklaar is dat het scenario een cruciale rol speelt, lijkt dat van weinig tel voor striptentoonstellingsmakers, nogal wat stripliefhebbers én subsidiërende instanties – zo biedt het Vlaams Fonds voor de Letteren geen specifieke ondersteuning voor het scenario, zoals het VAF dat wel doet. Als de curatoren het plastische dan toch zo sterk hebben willen beklemtonen, kan men zich ook afvragen waarom ze dan een van de meest sprankelende striptekenaars op dat vlak, Johan De Moor, niet eens geselecteerd hebben.
Zonder veel expertise
De wereld van de strips in originelen negeert grotendeels zowel de vroege voorlopers (de tekenaars van voor 1925, die bijvoorbeeld voor Brepols werkten) als de jongste generatie van de laatste tien jaar, waarvan alleen Judith Van Istendael en Brecht Evens getoond worden. Blijkbaar ligt de klemtoon vooral op die generatie auteurs die debuteerden tussen 1945 en 1970 – misschien niet toevallig de jeugdjaren van de curatoren. Toen Jan Hoet in het radioprogramma Joos de vraag kreeg of hij de hedendaagse graphic novel wereldwijd volgde, kwam hij op de proppen met Astérix en Philémon – voor de niet-stripkenners: beide zijn stripreeksen die al gestart zijn vóór 1966 en er toch tamelijk anders uitzien dan de huidige one shots die men tegenwoordig met de term ‘graphic novels’ aanduidt.
Zowel de Vlaamse/Waalse/Brusselse strip als de potentieel geïnteresseerde tentoonstellingsbezoeker verdienen beter dan deze gemakzuchtige aanpak.Met hetzelfde aanzienlijke budget had een competente curator zonder twijfel een veel relevantere tentoonstelling kunnen opzetten.
‘De wereld van de strips in originelen’ loopt tot 10 juli in De Loketten van het Vlaamse Parlement, IJzerenkruisstraat 99, 1000 Brussel. Meer info hier.
© 2013 - rekto:verso - Pascal Lefèvre
Dit artikel verscheen eerder op rekto:verso en kadert in een samenwerking tussen StampMedia en een aantal onafhankelijke nieuwsmedia waaronder rekto:verso.