In de onderwijsdiscussie horen we zelden de stem van kinderen en jongeren onderaan de waterval. Uit De Marge, steunpunt voor jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, pleit voor de versterking van de opleiding en de ondersteuning van leerkrachten. In het belang van zowel de leerkrachten als van de jongeren uit kwetsbare groepen.
Jongeren gaan minder graag naar school naarmate ze ouder worden: waar 37 procent van de 11-jarigen – ook al een minderheid – graag naar school gaat, is dat bij de 15-jarigen nog 13 procent. Ongeveer 1 op de 7 jongeren verlaat de school zonder diploma. Elk jaar groeit het aantal kinderen in het buitengewoon onderwijs. En dan is er nog de schoolse achterstand: 38 procent in het secundair onderwijs in Gent (10,1 procent twee jaar of meer) of 46 procent in Antwerpen (13,7 procent twee jaar of meer). De OESO signaleert dat het Vlaamse onderwijs goed scoort in wiskunde voor de toplaag maar ver onder het gemiddelde voor sociale ongelijkheid tussen de leerlingen. Dat is onrustwekkend: het onderwijs dreigt de sociale uitsluiting te versterken eerder dan te corrigeren.
Wat is er aan de hand en kan het anders? Dat vroeg Uit De Marge aan kinderen, tieners en jongeren die, omwille van een aantal risicofactoren, kwetsbaar zijn in hun relatie met maatschappelijke instituties zoals het onderwijs.
Wat blijkt? Dat de relatie tussen leerkracht en jongeren van cruciaal belang is. En om die meer kansen te geven is er naast de hervorming van het secundair onderwijs wellicht ook een andere herstructurering nodig.
Al te weinig is de school voor jongeren uit maatschappelijk kwetsbare groepen een plek waar ze succeservaringen opdoen, eigen talenten ontdekken en ontwikkelen. Het watervalsysteem is voor velen een harde realiteit. Er bestaat blijkbaar een hardnekkige correlatie tussen het behoren tot een etnisch-culturele minderheid en een oriëntatie naar handels- of beroeprichtingen zonder veel perspectief op de arbeidsmarkt. Of tussen het opgroeien in armoede en het belanden in het Bijzonder Onderwijs. Of de school verlaten zonder diploma.
Of je als jongere kansen krijgt, heeft veel te maken met de leerkracht die voor je staat. Komt het tot een constructieve pedagogische relatie of niet? Jongeren noch leerkrachten kiezen vrijwillig voor elkaar. De “keuze” van de jongere voor een bepaalde school of richting is meestal het gevolg van een samenspel van externe factoren. Ook de leerkracht kiest er niet altijd voor om in die bepaalde school of die bepaalde richting voor een onbekende groep jongeren te staan. Maar de jongere, de ouders en de maatschappelijke omgeving moeten kunnen rekenen op de deskundigheid van de als professioneel opgeleide leerkracht en de kwaliteit van een onderwijssysteem dat ook steun moet geven aan de leerkracht.
De relatie met de leerkrachten is cruciaal: zonder een goede binding stokt het leerproces. En al te dikwijls gaat het daar mis. Veel verhalen van de jongeren wijzen op een kloof tussen hun leefwereld en die van de leerkrachten. Veel leerkrachten lijken zich niet te kunnen voorstellen in welke situatie die jongeren opgroeien. Ze lijken onbekend met de realiteit van de dagelijkse overlevingsstress in vele gezinnen. Als 140.000 kinderen in Vlaanderen opgroeien in armoede, heeft dat ook invloed binnen de school. Als het niet klikt met de leerkracht die maar blijft klagen over “tekortkomingen” zonder de “goede dingen” te “zien”, krijgen jongeren het gevoel dat de school – bij uitbreiding de gevestigde samenleving – niets voor hen is. Om zich goed te ontwikkelen hebben kinderen en jongeren een veilige hechting nodig met hun naaste omgeving. En om iets te hebben aan de school is het nodig dat kinderen en jongeren zich veilig en aanvaard voelen bij de leerkracht.
Het goede nieuws is dat de jongeren heel graag praten over die leerkrachten waar het wel mee klikt: die vertrouwensfiguren maken het verschil tussen uitval en volhouden. Zij genieten veel respect en warme dank van leerlingen en ouders. Het gaat om leerkrachten met een breder referentiekader die niet bevooroordeeld zijn. Die voeling hebben met en inzicht in de leefwereld van de jongeren. Die in de les een verband weten te leggen met die leefwereld.
Hangt dan alles af van het engagement van de leerkracht? Er is meer. Jeugdwerkers beseffen best dat sommige jongeren erg veel energie en geduld vragen. Zelf werken zij in team, krijgen vorming en kunnen investeren in een vertrouwensrelatie met de jongeren. Leerkrachten staan er alleen voor en van mentoring door meer ervaren collega’s lijkt er amper sprake. Altijd is er de druk van het schoolsysteem en de eindtermen. Velen komen sociologisch onvoldoende voorbereid voor een klas te staan die al snel de stempel “moeilijk” meekrijgt. Zelf opgeleid in het ASO worden daar geldende normen dikwijls als “de” norm gehanteerd en is een lesopdracht in dat ASO een nobel streefdoel. En aan naschoolse vorming voor leerkrachten wordt niet meer dan anderhalve dag per schooljaar besteed.
Ook leerkrachten zelf lijden onder de gevolgen van het onvoldoende investeren in de maatschappelijke opleiding en de permanente ondersteuning op de werkvloer. Noch de leerkrachten, noch de jongeren zijn gebaat met de toename van stress, burn out, uitval en escalerende conflicten op school.
Kan de discussie over de hervorming van het onderwijs ook aandacht besteden aan de opleiding en de ondersteuning van de leerkrachten? Dat doet niets af van de noodzaak aan structurele bijsturingen, maar zonder de versterking van het “basisinstrument” van het onderwijs, de leerkracht, zijn opleiding en omkadering dreigt elke poging tot herstructurering haar doel voorbij te schieten.
Robert Crivit - Coördinator Uit De Marge
Deze bijdrage vertegenwoordigt de persoonlijke mening van de auteur die niet noodzakelijk samenvalt met de mening van de redactie.